Livia

I

Ik liep naar huis. Het was nacht. Ik had de hele nacht gewerkt. Nooit gedacht dat je van mijn werk zo moe kon worden. Of gewoon moe. Maar aan de andere kant, je kunt overal moe van worden.

Ik ben muzikant. En ja, van optreden wordt je moe, dat klopt. Maar ik treed dan ook niet op. Ik maak muziek in een studio, ik maak muziek op computers, ik speel geen instrument. Ik speel digitale boodschappen die worden weergegeven door een tekening van een golfvorm op een full HD 84 inch 3D AmoLED-scherm van 7000 euro per stuk.

Alleen nu even niet. Mijn hele systeem ligt stil en nu moet ik een week wat anders gaan doen.

Ik denk dat ik naar Parijs ga.

II

Oké. Een kamer in Parijs. In die beruchte wijk die iedereen kent. De Moulin Rouge. Een heel goed hotel, meteen naast het SEX-O-DROME. Een heel groot gebouw met een hele grote rode gevel, en heel groot reclame voor films, strippers, een videotheek en nog meer van die dingen. Kan ik het hotel tenminste makkelijk terugvinden. En veel nachtwinkels. Dat hoort bij de beruchte buurten, overal. Ook in pakweg Amsterdam vind je de meeste nachtwinkels bij de wallen in de buurt. Ook die nachtwinkels vind ik niet erg. Dan kan ik 's nachts nog peuken kopen en misschien nog wat drank. Laat ik dat nu maar gaan doen.

III

Een pakje sigaretten en een fles whiskey. 500 franc. Ik heb geen idee hoeveel dat is. Laat ik vanavond maar in het hotel blijven, wennen aan de geluiden hier, zodat ik de rest van de avonden tenminste meteen in slaap kan vallen. Misschien slaap ik vannacht dan ook weer eens goed. Ik wou dat ik mijn laptop niet vergeten was, dan kon ik ondertussen nog een beetje muziek maken. Maar daarvoor ben ik niet hier. Ik ben op vakantie. Morgen ga ik naar de Eiffeltoren, naar het graf van Napoleon en naar die brug, die halve, of ligt die ergens anders? Vanavond ga ik TV kijken en drinken. En als ik goed ben in de toekomst voorspellen, dan ga ik ook nog een heleboel roken.

IV

En dus is er vanavond niks op TV. Geen ene moer. Niks. In ieder geval niks dat ik kan verstaan. M'n Whiskey is op, dus mijn gehoor is nogal verstoord, maar daar ligt het niet aan, want als ik bezopen ben kan ik ook nog nederlands verstaan en praten. Alleen het denken gaat wat moeilijker. Dan schakel ik meestal over op vervangwoorden. "Met dat spul kun je die dingen ophangen aan die dingen in de muur om zo een ding te dingesen in de dingekamer." Snap je het? Ik wel, maar alleen als ik bezopen ben. Dan weet ik waar alle dingen voor staan. Zap zap zap.

Eindelijk eens een film in het Engels. Een of ander Vietnam-drama met die ene acteur, die ook in White Sands speelde... Willem Dafoe. Die is het. Platoon, zo heet die film
… van Oliver Stone, die graag controversiele films maakt. Dat gedoe vind ik allemaal nogal overdreven, want films zijn entertainment. Weet jij nog welke waarden en normen, meningen en ideeën, (Hé, Johnny Depp wordt aan flarden geschoten) je uit een film hebt gehaald. Misschien denk je naderhand zoiets van Ja, ze hebben gelijk als ze laten zien dat de media alleen maar spektakel laat zien, bla bla bla... maar een echte mening krijg je er niet van. Je versterkt je eigen mening alleen maar. Als je het eens bent met de filmmaker heb je zoiets van ZIE JE! Ik heb gelijk en als je het er niet mee eens bent denk je altijd dat de maker het overdrijft. Dan heb je altijd zoiets van DAT is overdreven. Zo erg is het niet.

Maar toch is dat spul niet zo dinges. Belangrijk ook niet. Raar al helemaal niet. Volgens mij worden wij geboren met geen enkel besef van wat alles is, als een tabula rasa, maar zodra wij een ding een naam hebben gegeven hebben wij er een mening bij. Dat is een tafel, dat is goed. Dat is een stoel, die is lief. Of dat is een schooltas, daar moet ik in het gunstigste geval 14 jaar mee slepen. Dat soort dingen, weet je. Daar word ik moe van.

V

Ik ben redelijk weing moe. Ongeveer drie uur per week. Volgens mij komt dat doordat ik veel slaap. Ongeveer 12 uur per dag. Van 3 tot 3. En dat overdrijf ik. Maarrr nu ben ik in Parijs en morgen sta ik vroeg op. Nu heb ik een fles whiskey en een pakje sigaretten op en heb ik zin in een lekker warm groot bed, voor mij alleen. Dus ga ik slapen.

VI

Aaah Frankrijk, het land van de hypocrisie en de wijn. En niet te vergeten kaas Lekkere kaas, maar over het algemeen vieze kaas. Erg vieze kaas. Dat kaas vooral schimmel is, oke, maar dat je bepaalde schimmels kaas noemt... Die gaan er bij mij niet in. Veel te vies.

De wijn aan de andere kant, die drink ik wel. Nu ook op een terrasje ergens in de buurt van de voet van de Eiffeltoren. Een klein achteraffig cafetje waar het bier goedkoop is. Een halve liter voor 50 franc, ik geloof tenminste dat dat goedkoop is. Vast niet eigenlijk. Ik ben heel makkelijk te be;azeren, vooral als ik niet weet wat het geld waard is. Over drie jaar ben ik weer hier en zie ik dat dit biertje eigenlijk 1 euro 50 kost en dat dat gelijk staat aan 10 franc en zo en dat ik dus eigenlijk nog 4 biertjes tegoed heb. Maar ja, de ober zal het wel een fooi noemen. Flinke fooi is het dan. Een goeie.

VII

En toch heb ik het gevoel dat ik iets mis. Liefde is het niet, die heb ik genoeg. En dan nog, als ik dat zou missen, hier, in deze beruchte wijk is het te koop. En makkelijk te krijgen ook. Dus dat is het niet. Ik mis iets anders. Essentieel, maar niet heel erg. Misschien mis ik een thuis. Volgens mij niet.

VIII

In Parijs is alles anders dan in Nederland. Als eerste komt dat al door de grootte van de stad. Hoeveel inwoners heeft Parijs? Meer dan Nederland in totaal, dat weet ik wel. Maar toch ben ik liever in Nederland. Daar kun je tenminste een joint opsteken als je er zin in hebt. Hier kan dat niet. Alles moet stiekem, illegaal en erg duur. Ik heb mij laten vertellen dat een gram wiet hier 30 piek kost. Nou ja, boeit me niet, ik ben een drinker, ik blow niet. Dus ik heb net een fles Wodka gekocht en en nu op weg naar mijn hotelkamer om me te gaan bezatten. De Eiffeltoren staat er al honderd (of meer) jaar en zal er dus nog wel een tijdje staan, daar kan ik morgen ook nog naar toe. Wodka blijft veel minder lang goed.

IX

Het is de volgende dag. Ik sta op de tweede verdieping van de Eiffeltoren en kijk naar beneden. er hangen hier van die groene netten, die je ook op gebouwen ziet hangen als er steentjes van de gevel kunnen vallen. Die netten hangen hier om mensen die springen op te vangen. Volgens mij moedigen ze het springen wel aan. Je staat op de tweede verdieping en kijkt naar beneden. Dan denk je vaak (ik tenminste): hoe zou het zijn om hier te vallen, gewoon een vrije val maken, niet omdat je levensmoe bent, maar om het gevoel. Oke, de meeste mensen gaan dan parachutespringen, maar sommigen kunnen niet wachten. En als je dan van die groene netten ziet hangen die je opvangen, dan is het een stuk makkelijker om te springen, ook al ben je niet levensmoe. Maar ik ga niet springen hoor. Durf ik niet. Ik heb hoogtevrees. Toch heb ik een kaartje voor de derde verdieping gekocht. Ik ga er toch n
iet naartoe, maar misschien…

X

Het is hier 's nachts best gezellig. Veel zuiplappen op straat. En omdat ik zelf ook een zuiplap ben, doe ik gezellig mee. Mijn derde nacht hier en ik loop op straat, te schreeuwen, net als al die Franse mensen hier. Alleen schreeuw ik in het niets, en zij tegen elkaar. Misschien vinden ze me raar. Ik geloof dat ik de aandacht heb getrokken van een paar negers met geen goede bedoelingen. Ik denk dat ik maar eens naar mijn hotel ga.

XI

En het is weer dag. Nu sta ik bij het graf van Napoleon. Gek. Hij heeft een enorm grote kist. Dat vind ik vreemd voor zo'n klein mannetje. Misschien staat er iets op dat bord...

Oh, dat zijn zeven kisten.

Nou ja, ik wist dat de Fransen vreemd waren. Misschien probeerden ze zo ervoor te zorgen dat hij niet opstond. Een mini-zombie die de troepen leidt en zo Europa veroverd. En niemand kan er iets aan doen, want hij heeft de leiding van het leger persoonlijk gebeten en die hebben weer soldaten gebeten en die weer meer, zodat het hele Franse leger zombie is en zo door Europa trekt. En ze vermoorden kan niet, want ze zijn al dood. Misschien is dat wel iets voor een film of zo. Dat verhaal kan ik misschien aan Steven Spielberg of George Lucas verkopen. De Special Effects worden toch wel door IL&M gedaan.

XII

Weer een atractie in Parijs. Hoe het heet weet ik niet. Een of ander gebouw met roltrappen aan de buitenkant. veel kunstenaars hier. Het gebouw is een museum. Leuk. Zo'n museum moesten ze in Nederland hebben. Daar hebben ze wel het Museonder. Da
’s ook wel leuk.

Ik kick op musea. Vind ik leuk. Ik kan een dag lang in een museum rondhangen. Ook al hangt het vol met schilderijen. Dan is het eigenlijk veel leuker. Dan komen er meer mensen die ik kan bekijken. Want hoeveel mensen komen er nou naar een leeg museum?

Mensen kijken kan hier trouwens goed. Veel mensen. Het grappigste vind ik de Amerikaanse toeristen. Die zien er altijd zo overdreven uit. Met hun hawaii-shirts en flinke cameras en zo. Die vragen er gewoon om beroofd te worden. Ze hebben toch altijd genoeg geld bij zich. Dus je hebt altijd wel een beetje. En dollars kun je verkopen, net zoals camera's, travellers Cheques en weet ik wat nog meer. Zelfs ingewanden en zo.

XIII

Doet me denken aan een verhaal dat ik ooit van een vriend van me gehoord hebt. Het is zo'n nieuwe legende, mythes van de moderne tijd. Maar toch is het waar. Ik heb het litteken gezien. Hij was een keer in NY, de grote appel, waar hij een man leerde kennen en een avond met hem op stap ging. Hele avond lol gehad en zo, bla bla bla, je kent het wel. Opeens werd mijn vriend erg moe. Zo moe dat, toen ze even in een portiekje of zo zaten, hij in slaap viel. 's Ochtends werd hij in een ziekenhuis wakker zonder zijn linkerlong. Dus nou mag hij niet meer roken. Heeft ie nog last van gehad. Moest ie afkicken. Wekenlang onrustig en diarree, je kent het wel.

XIV

Dag zoveel in Parijs is voorbij. Een nieuwe nacht. Op dit moment heb ik in mijn handen genoeg geld om een paar flessen wijn te kopen. Ik koop er drie. En een pakje sigaretten. En nu terug naar mijn hotelkamer. Eerst drink ik een fles wijn leeg, daarna weer de straat op. Laat ik deze keer maar wat minder schreeuwen. Of helemaal niet, ik heb toch niemand om heen te schreeuwen. En dus loop ik over straat. Vrouwen bieden zich aan, zo nu en dan hoor ik achter naast of voor mij het halfgefluisterde woordje "coke?" altijd loop ik gewoon door. Dat is in alle steden hetzelfde. Als iemand je drugs aanbiedt gewoon doorlopen. Weten ze dat je niks moet. En zo loop ik over straat. Ik zie een winkelcentrum. Les Halles heet het. Dicht natuurlijk, wat verwacht je anders? Moet ik morgen maar even naartoe gaan. Nu loop ik weer terug. Een schaars geklede vrouw biedt zich aan en ik weiger, ik zeg niks en loop gewoon door. Ze was niet knap genoeg. Ik heb wel zin in liefde, ook al moet ik ervoor betalen, maar niet met haar. Misschien met een minder doorleefde vrouw, een vrouw wier uiterlijk nog niet verlept is en van wie de zenuwen nog niet zijn afgestompt. Ik zie een jonge vrouw, ook zij biedt zich aan. Tegen haar zeg ik ja en neem haar mee naar mijn hotelkamer.

XV

De ochtend erna. Het meisje is betaald, ze is al weg. Ik lig in een stinkend bed in een, nee, in dé beruchte wijk van Parijs, ontdaan van mijn zelfrespect. Had ik niet ooit gezworen dat ik dit nooit zou doen? Nou ja, niets meer aan te doen. Vanavond ga ik wel naar een bar of zo, Ik heb nog een fles wijn. Zal ik... Met de fles in mijn hand loop ik naar de badkamer. Het meisje zit er nog. Ik dacht dat ze weg was, ze was weg toen ik wakker werd, net als haar kleren en wat ze bij zich had. Maar ze is nog niet weg. Ze zit in de badkamer van mijn hotelkamer te huilen. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik ben slecht in dit soort situaties, zelfs als ik het meemaak met mijn vriendin. Je kunt je vast wel voorstellen hoe slecht ik dit geval dus kon behandelen. Ik geef haar een klopje op haar rug en een korte aai. Het schijnt te helpen, ze merkt me tenminste op. Haar grote rode ogen kijken me aan en even wil ik zeggen, ga je met me mee, ik woon in Holland en heb een heel mooi huis en jij hoeft nooit meer te werken. Maar ze is een hoer. En ze heeft vast een pooier die boos wordt. Ik zeg tegen haar dat ik wil dat ze weggaat. Ze knikt, nog steeds huilend, pakt haar tasje en loopt de kamer uit. Ik hoor de deur dichtslaan. Ik neem een douche en een slok wijn. Dan hoor ik buiten lawaai. Ik ga naar mijn raam en kijk even. Vast weer dronken mensen die naar elkaar schreeuwen. Maar wat ik zie is het meisje. Ze staat op straat en wordt uitgescholden door een man in een wit pak. Vast haar pooier, die wil weten waar ze die nacht is geweest en waarom ze maar 300 franc bij zich heeft. Ik overtuig mezelf er van dat het mijn zaak niet is en trek mijn kleren aan. Dan hoor ik het geluid van vlees op vlees, van een hand op een wang en het schrille gehuil van een jonge vrouw.

XVI

Ik ren naar buiten en zie de pooier nog net uithalen voor een derde of vierde slag. Niemand buiten mij doet er wat aan. Iedereen kijkt, of zelfs dat niet. Iedereen accepteert het alsof het gewoon bij het straatbeeld hoort. En dan zeggen ze dat Nederlanders onverschillig zijn. Ik stort me op de pooier, hij schudt zich zo van me af. Ik trap hem onderuit en hij trekt een mes. Een groot mes. Dan hoor ik sirenes. De pooier lispelt wat in het Frans, ik blijf op straat liggen. Hij staat op en steekt zijn mes in mijn been, dan rent hij weg. Het meisje ligt naast me, buiten westen geslagen door de pooier, vlak voordat ik hem aanviel.

XVII

In het ziekenhuis. Het meisje mankeert niets. Hooguit blauwe plekken. Ze vragen of we bij elkaar horen, ik zeg ja. Mijn wond valt ook reuze mee. Het is een vleeswond en een verbandje doet wonderen. Het meisje wordt ook wakker. Ik vraag of het gaat, zij gaat huilen. Wat is dit toch? Waarom kies ik net die ene uit die de hele tijd huilt? Maar ze huilt steeds minder. Ze trekt me naar zich toe en omhelst me. Ik vraag of ze iets wil drinken.

Ze knikt.

XVIII

Een kwartiertje later zitten we in een cafe aan de voet van de eiffeltoren. Het is het cafetje waar ik al geweest ben deze week. Ik bestel drankjes. Het meisje kijkt naar de grond. Ze wil haar naam niet zeggen. Ik kijk naar haar en weer krijg ik de neiging om te zeggen dat ze mee moet gaan, naar Nederland, naar mijn huis. Ze drinkt haar koffie op. Ik wist niet dat mensen zo lang kunnen doen om zo weinig koffie op te drinken. Het is hooguit een slok, maar toch doet ze er een half uur over. Ze bedankt me. Ze vraagt waar ik vandaan kom. We praten wat verder. Dan zegt ze dat ze moet gaan. Ze staat op en verdwijnt.

XIX

Ik ga naar dat winkelcentrum toe. Een grote platenzaak. Altijd leuk. Ik ga naar binnen en zie vanalles wat ik wil hebben. Hebben ze hier geen winkelwagentjes? Ik stapel zoveel mogelik CDs in mijn handen en loop naar de kassa. De cassiere kijkt me aan vol ongeloof. Ze heeft vast nog nooit een echte muziekliefhebber gezien. Ik reken af en vraag haar naar andere platenzaken, zaken die gespecialiseerd zijn in techno, industrial, noise wat dan ook, als ze maar gespecialiserd zijn. Ze noemt er een paar, ik schrijf ze op en ga ernaartoe. Het blijkt de moeite waard en met een koffer vol lp's en cd's ga ik naar mijn hotel.

XX

De wijn moet op. Er stond nog een halve fles, die maak ik leeg. Dan loop ik de straat weer op, een beetje mank door mijn wond. Ik koop weer een fles whiskey en besluit die in mijn hotelkamer op te drinken. Ik wil dat meisje niet meer tegenkomen. Ik zit daar, MTV te kijken, te denken aan wat er gebeurd zou zijn als ik haar had meegenomen. De whiskeyfles raakt steeds leger, ik word steeds moediger. Ik loop de straat weer op en ga naar de plek waar ik haar tegenkwam. Ze staat er weer. Ik ga naar haar toe. Ze wil me niet zien, draait haar hoofd van me af. Ik pak haar arm vast. Ze kijkt me aan. Ik laat los en nodig haar uit. Ze gaat mee. Weer wordt het een lange nacht, nu duurder, omdat ze weer de hele nacht bij mij is. 1000 franc. Dat heb ik wel. In de ochtend is ze weer weg en weer zit ze in de badkamer. Ik kom binnen en zij draait zich om. Ze zegt dat ze weg wil hier, weg van Parijs. Ik bijt op mijn lip. En toch zeg ik het. Ga met me mee. Morgen vertrek ik. Moren ga ik naar Nederland, je mag mee.

Ze aarzelt.

XXI

Ze wil wel mee. Ze wil graag mee, ze durft alleen haar spullen niet te halen. Ik vertel haar dat ik genoeg geld heb, dat ik nieuwe spullen voor haar koop. Daardoor kalmeert ze. Ze stemt er mee in. We bellen de balie en laten een dure fles wijn sturen, samen met een diner. We genieten. Ze zegt dat ik vannacht binnen moet blijven, dat het gevaarlijk is al ik de straat op ga. Overdag is het wat minder gevaarlijk. Maar mijn sigaretten zijn op en ik wil nieuwe halen. Ik pak mijn jas en loop naar de deur. Ze barst praktisch in huilen uit. Als ik goed gok wat ze denkt, dan ziet ze al haar kansen op een nieuw en mooi leven al verdwijnen. Ze ziet mij al in een goot liggen, of in de kofferbak van een auto, met een grote snee in de hartstreek, of een klein gaatje in mijn achterhoofd.

XXII

Ik loop over straat. Ik merk dat ik paranoide ben. Ze maakt me bang met haar gepraat over mensen die me willen vermoorden. Ik kijk de hele tijd om me heen, maar zie niemand die in mij geinteresseerd is. Alleen die negers die dreigend naar me keken de eerste nacht dat ik buiten was. Verder is er eigenlijk niets aan de hand, want ook zij negeren me. Ik loop de nachtwinkel binnen. De verkoper probeert me niet aan te kijken. Ik vraag me af waarom. Dan bedenk ik me dat ik die pooier heb aangevallen. En dan weet ik ook hoe erg gelijk het meisje had. Ik koop zes pakjes peuken en 3 flessen whiskey en ren terug naar mijn hotelkamer.

XXIII

Hij is er. Zij is in paniek. Hij heeft haar geslagen. Die vieze kikker die vrouwen verhuurt. Ze ligt op de grond, haar neus bloedt. Ik verlies mezelf in woede en val de man aan. Hij is verrast. Maar toch is hij voorbereid. Hij slaat me. Ik sla hem terug. We vechten. Dat gevecht houdt op als hij zijn mes trekt. Het mes dat in mijn been gezeten heeft. Dan sta ik op, zo snel als ik kan. Hij ligt nog half op de grond. Ik trap op zijn hand. Hij laat het mes los. Ik ga verder met op hem in trappen. En ook al heb ik geen kisten aan, hard trappen doe ik toch. Het gevecht eindigt als er een medewerker van het hotel binnenstormt. Ik zeg dat dat een indringer was die ons wou beroven.
Dat her me gelukt is om hem neer te krijgen en dat hij een… Ik zoek het mes, maar het is weg, net als het meisje.

XXIV

Ik loop naar de badkamer. De medewerker is weg. In de badkamer zie ik haar. Ze zit in het lege bad. Volledig gekleed. Het mes in haar handen. Ze zegt dat ze er genoeg van heeft, dat ze niet door wil gaan. Ze begint te huilen. Ik ben slecht in dit soort situaties. Ik zeg haar dat we morgen vertrekken, dat ze niet meer bang hoeft te zijn. Ik vertel haar over mijn huis in Nederland, over mijn werk. Ik vertel haar over mijn geld, dat ze niet meer hoeft te werken, nooit meer. Dat ze elke dag kan gaan winkelen als ze wil. Ik vertel haar over mijn muziek, over de vriendinnen die ik gehad heb, over mijn ouders, mijn vrienden, mijn broer en mijn zus en over mijn school. Ik vertel haar alles over mezelf. Ze houdt op met huilen, lacht zelfs af en toe en valt uiteindelijk in slaap.

XXV

Ik til haar uit het bad. Nooit geweten dat ik zo sterk ben. Ik leg haar zo zacht mogelijk neer en ga naast haar liggen. Morgen vertrekken we.

XXVI

Het is ochtend. Ik ben al wakker, zij nog niet. Ik heb mijn koffer gepakt en heb een ontbijt
besteld. Ik maak haar wakker als het er is. Ze lacht, glimlacht en kijkt me aan. Er is nog
steeds verdriet in haar ogen, maar minder. Ik vertel haar dat ik alles heb klaargemaakt om te
vertrekken. We hoeven zelfs de straat niet meer op, want het hotel heeft een parkeergarage,
daar staat mijn auto. Ik laat iemand mijn koffer en haar tas naar de auto brengen. Ze wordt
steeds vrolijker. Als we instappen begint ze te praten. Ze vertelt waar ze vandaan komt, hoe
het komt dat ze zo bang is, waarom ze bij mij wil blijven.
Als we thuis zijn vertelt ze me eindelijk haar naam.
Livia.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten