maandag 12 maart 2012

Het Tweegesprek

Hier zitten we dan, tegenover elkaar. Zij zegt niks en ik zeg niks. En dat duurt al een uur. Af en toe kijkt ze mijn kant op, vluchtig, met een blik vol ... tja... haat? Afkeer misschien? Ik weet het niet, ik kijk niet lang genoeg om het goed te kunnen zien. Wat ik wel kan zien is dat ze af en toe de neiging heeft om haar tanden wat steviger op elkaar te duwen. Alsof ze zometeen gaat knarsen, maar zich dan bedenkt.


Niet dat ik veel beter ben. De krant ligt al een uur onaangeroerd op tafel. Ik doe alsof ik lees, maar eigenlijk is dat nutteloos. Ze weet het toch wel. Ze weet dat ik daar niet mee bezig ben. En net zoals ze af en toe begint te knarsen begin ik soms te zuchten. Ik adem in alsof ik iets wil zeggen, maar laat de lucht weer ontsnappen zonder een geluid te maken, hooguit een zacht gefluit. Daar kan ze niet tegen. Normaal krijg ik dan een duw of een half-gemeende snauw. Maar vanochtend is er helemaal geen reactie. Helemaal niks doet ze. Ze drinkt alleen maar haar koffie op, terwijl ze naar buiten kijkt - en af en toe mijn kant op. Altijd kort, nooit lang genoeg om mijn aandacht te trekken. Ze roert in haar koffie. Het lepeltje schraapt over de bodem van de mok. Een stille rilling loopt over mijn rug en ik krijg de neiging om mijn hand uit te steken om het te stoppen. In plaats daarvan blader ik naar de volgende pagina en kies een plek op de pagina om naar te kijken.

Zo zitten we daar dan. Zij maakt ’s ochtends graag een puzzel uit de krant, maar ze is altijd lief genoeg om te wachten tot ik hem gelezen heb. En nu doe ik net alsof ik lees en zij doet net alsof ze niet weet dat ik maar net doe alsof ik lees. En stug lees ik door. Zo om de paar minuten doe ik net alsof ik iets wil zeggen, maar zeg dan neits en kijk alleen even naar haar. Vluchtig, niet lang. Niet lang genoeg om haar ogen vol haat te zien stromen. Niet lang genoeg om haar die mogelijkheid te geven.

Ik sta op en haal koffie. Voor ons allebei, alsof er niets aan de hand is. Ik hou van zoete koffie, één schepje suiker te veel. Zij heeft liever melk, zou cappucino drinken als we die konden maken. Zij is bezig met de puzzel en ik begin aan het tweede katern. Nu lees ik wel. Over de waarde van de euro ten opzichte van de dollar, over splitsing van energie-bedrijven en over de bouw van nieuwe kerncentrales. Opeens valt mijn oog op een bericht dat wél leuk is. Zachtjes tik ik op haar schouder en wijs het artikeltje, en dan vooral het foto’tje, aan.

Ze kijkt op van haar puzzel, haar ogen lijken donker te worden, alsof haar woede ieder moment tot ontploffing kan komen. Het lijkt alsof haar donkere humeur zich vertaalt in twee bijna zwarte irissen. Maar dat moment duurt maar even, het is alleen het licht. Zodra het zonlicht dat door het keukenraam naar binnen schijnt haar ogen raakt zie ik de kleur weer. Helder groen, omringd met een zwart lijntje. Ze kijkt me half verbaasd aan en ik wijs op het artikel. De beroemde badeendjes spoelen aan. Een glimlachje komt op haar gezicht en ze kijkt dromerig voor zich uit. “Ik wil ook wel eens naar Cornwall” zegt ze en gaat verder met haar puzzel. Lijkt me ook mooi zeg ik en lees verder.

Ik weet niet wat ik moet zeggen. Er is nog niks opgelost, niets veranderd. We staan op, allebei klaar met de koffie en de krant. Allebei pakken we onze jas. Ik heb mijn sleutels net iets eerder dan haar. Het slot klikt open en we stappen naar buiten, de zonnige ochtend in. Terwijl zij de deur weer op slot draait vraagt ze me “En, was dat de stilte voor de storm?” Nee, zeg ik, dit is het oog van de orkaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten